Bij productie van eten en drinken spelen veel verschillende milieuproblemen.
Landbouwactiviteiten brengen bijvoorbeeld op verschillende manieren broeikasgasuitstoot met zich mee. Productie van kunstmest kost enorm veel energie, wat veel CO2-uitstoot geeft. Ook het energiegebruik van de glastuinbouw is een grote bron van CO2-uitstoot. Mestgebruik gaat gepaard met veel uitstoot van andere broeikasgassen.
In de landbouw komt vooral veel ammoniak vrij: het verdampt uit een mengsel van mest en urine dat over het land wordt verspreid. Daardoor komt er veel stikstof op het land en in het water. Dit kan het bodem- en waterleven verstoren. Bepaalde plantensoorten, die goed groeien op stikstofrijke grond (bramen, brandnetel), kunnen andere soorten verdringen. Hierdoor kan biodiversiteitsverlies optreden, vooral in natuurgebieden die dichtbij landbouwgronden liggen.
Het verbouwen van voedsel kan ook leiden tot ecotoxiciteit. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen (pesticiden) om plagen te bestrijden, is slecht voor de biodiversiteit doordat ze giftig zijn voor bepaalde soorten en bijvoorbeeld insecten hierdoor sterven. Ook raakt water vervuild als bestrijdingsmiddelen en kunstmest erin terecht komen.
Voor productie van voedsel is ook veel landbouwgrond nodig. De ruimte op aarde is beperkt, dus die moeten we goed benutten om de groeiende wereldbevolking te kunnen voeden. Veeteelt kost relatief veel ruimte, vergeleken met teelt van groente en fruit. Dit komt omdat het ook ruimte (en energie en middelen) kost om veevoer te verbouwen. Het omzetten van natuur naar landbouwgrond heeft ook op andere manieren invloed op het milieu. Er wordt bijvoorbeeld bos gekapt om ruimte te maken voor landbouw, vaak voor teelt van veevoer. Deze ontbossing zorgt voor een hogere CO2-uitstoot.
Ook wordt er veel water gebruikt voor het besproeien van land, het telen van veevoer of drinkwater voor dieren. In gebieden waarin water schaars is, kan dit problemen opleveren.